Journal articles: 'Multipente' – Grafiati (2025)

Abstract:

Een één jaar en negen maanden oude, gesteriliseerde dwergschnauzer werd aangeboden met een huidletsel tussen de wenkbrauwen. Er waren multipele papels aanwezig bij de geboorte en op latere leeftijd verschenen kleine fistelgangen met protrusie van haarbundeltjes. Een lokale antibioticumbehandeling en het epileren van deze haartjes door de eigen dierenarts brachten geen oplossing. Een vermoedelijke diagnose van multipele dermoïd sinuscysten werd gesteld. De hond werd doorgestuurd naar de Faculteit Diergeneeskunde (UGent) en de huidletsels werden chirurgisch verwijderd. Het histopathologisch onderzoek bevestigde de diagnose van multipele dermoïd sinuscysten, het gevolg van een onvolledige splitsing tussen huid en neurale buis tijdens de embryogenese. Afhankelijk van de diepte van de tubulaire dermale invaginaties en de locatie worden verschillende types beschreven. Dit is de derde beschrijving in de literatuur van dermoïd sinuscysten op de kop bij een hond.

Abstract:

Een 8,5 maanden oude, gecastreerde kater werd aangeboden met een jeukend lineair letsel aan de rechterachterpoot dat zich uitstrekte van caudomediaal van de tarsus tot ventraal van de staartbasis. Het letsel bestond uit multipele, dikke, conische, geelbruine korsten en alopecie. Op een afdrukpreparaat waren talrijke eosinofielen en enkele mastcellen zichtbaar. Het histopathologisch onderzoek van huidbiopten toonde het typische beeld van perforerende dermatitis met verticaal georiënteerde collageenvezels en eosinofiele dermatitis. Een behandeling met dexamethason gaf lichte verbetering. Wanneer dexamethason gecombineerd werd met een topicale mometasontherapie verdwenen de letsels volledig.

Abstract:

Een complex ziektebeeld als een depressie wordt vermoedelijk veroorzaakt door ver-anderingen in diverse neurotransmittor-systemen. Op theoretische gronden is het dus aannemelijk dat de effectiviteit van een antidepressieve behandeling toe zou nemen als zij verschillende aangrijpingspunten heeft. Een combinatie van middelen of een middel met een multipele werking zou dan meer effect sorteren. “Pump it up” heet dat in de ‘duidelijke taal’ van sommige Amerikaanse psychiaters. Dr H.J.G.M. van Megen toetste deze Stelling aan de bestaande ‘evidence’ en concludeerde dat er voorlopig geen aanunjzing bestaat dat multipliciteit leidt tot een betere behandeling.

Abstract:

This study amied to investigate the effect of product quality and service quality in the restaurant ribs grilled Mas Giri Purwokerto throught testing either simultaneously or partially. The method used in the analiysis method used is multipele linear regression with the significant level (ᾳ) of lees than 0.05.
 These result indicate that the product quality and quality of service simultaneously affect coustemer satisfaction, product quality and service quality in partial satisfaction of the coustemer, with a significant value of 0,00 and 0,00 is less than 0,05.
 Keywords : Quality Products, Quality Service and Coustemer Satisfaction.

Abstract:

Most jaw muscles are complex, multipennate with multiple components. The morphologic heterogeneity of masticatory muscles reflects their functions. We hypothesized that the volume of masticatory muscles changes between jaw closing and opening, and that there is a difference in the volume change among the muscles. Magnetic resonance images of the entire head were obtained in ten normal young adult subjects before and after maximum jaw opening. The volume changes of the masseter, medial, and lateral pterygoid muscles were measured. Only slight changes were seen in the masseter and medial pterygoid muscles. The lateral pterygoid muscle, however, significantly decreased its volume during jaw opening. The results provide normative values of muscle volume in living subjects, and suggest that the volume changes differ among jaw muscles.

Abstract:

Dit artikel neemt de secularisatietheorie van H. van Riessen als leidraad. Het begint met het onderscheid tussen secularisatie als emancipatie en als secularisme uit te werken. Vervolgens toont het de actualiteit van deze theorie (die representatief wordt geacht voor de Reformatorische wijsbegeerte) door op het punt van het onderscheid tussen emancipatie en secularisme overeenkomsten met hedendaagse denkers aan te wijzen (vooral Charles Taylor). Via een verbinding tussen emancipatie en modernisering wordt daarna Taylors positie vergeleken met radicalere visies op deze verhouding binnen de traditie van de Vrije Universiteit. In het slotgedeelte staat secularisatie als secularisme centraal. Dit onderdeel begint met een analyse van het leerstuk van de ‘werkzame schijn’. Afgesloten wordt met een eigen visie op secularisme als religie. Een ongetoetste vooronderstelling van veel (alle?) Reformatorische wijsbegeerte is dat religie altijd in geconcentreerde vorm optreedt. Aan de hand van het voorbeeld van multipele religieuze participatie in China maakt dit artikel aannemelijk dat secularisme ook in diffuse vormen kan optreden.

Abstract:

In this article, the author suggests the creation of a protocol for grain size distribution analysis by pipette method, using specialized software and hardware for minimizing the time needed for analysis. The suggested protocol needs less than 45 minutes for analyzing the size distribution 4Φ to 8Φ sizes since it uses short setting distances, in relation to small pipetting volume, with increased volumetric accuracy and weighting. An Eppendorf Multipette® Stream, electronic pipette, was used with syringe type tips of 2.5 ml. The tip of this electronic pipette was modified and extended, to create a usable length of 6 cm. Small cylindrical setting tubes, 170 ml, were constructed from transparent Plexiglas, with a special cap on the top, to help smooth insertion of the pipette tip. The electronic pipette was programmed to disperse exactly 2000 μl out of 2500 μl of the total tip. Each 2000 μl pipetting had and accuracy in the order of +/- 4 μl. The samples were placed into small metallic containers and placed on top of heating plates with temperature of 65ο C, for drying. The small volume of the samples accelerates further the whole process. The weighting was performed by an electronic balance with a resolution of 0.1 μl. Using Folk (1980) equation, for setting time calculation and tables for temperature dependence of the setting time, the author created an equation that approximates the settling time for each grain size with temperature. The equation is:

Abstract:

In deze casuïstiek wordt een vrouwelijke, gesteriliseerde ragdoll beschreven met een ureterobstructie door calciumoxalaat-urolieten. De patiënt werd aangeboden omwille van polyurie/polydipsie. Bij abdominale palpatie werd unilaterale renomegalie vastgesteld. Met behulp van radiografi sch en echografi sch onderzoek kon de diagnose van multipele nefro- en ureterolieten gesteld worden waarbij één uroliet een obstructie van de linkerureter veroorzaakte. De kat werd gehospitaliseerd om met infuustherapie de azotemie te bestrijden, de diurese te verbeteren en zo de passage van de ureterale calculi doorheen de ureter te stimuleren. De therapie bleek echter niet succesvol te zijn en daarom werd de obstruerende ureteroliet chirurgisch via een cystotomie verwijderd. Na kwantitatieve steenanalyse bleek het om calciumoxalaat-urolithiasis te gaan en een dieet aangepast aan urolithiasis werd opgestart. In de daaropvolgende periode van ongeveer één jaar bleef de patiënt klinisch stabiel. De kat vertoonde persisterende polyurie/polydipsie zonder azotemie. Nieuwe, nietobstruerende ureterolieten in de linkerureter werden aangetoond via echografi e. Aangezien de kat geen klinische symptomen vertoonde behalve de persisterende PU/PD liet de eigenares geen verdere echografi sche/radiografi sche controle van het abdomen meer uitvoeren.

Abstract:

AbstractThis paper is motivated by the question whether there exists a logic capturing polynomial time computation over unordered structures. We consider several algorithmic problems near the border of the known, logically defined complexity classes contained in polynomial time. We show that fixpoint logic plus counting is stronger than might be expected, in that it can express the existence of a complete matching in a bipartite graph. We revisit the known examples that separate polynomial time from fixpoint plus counting. We show that the examples in a paper of Cai, Fürer, and Immerman, when suitably padded, are in choiceless polynomial time yet not in fixpoint plus counting. Without padding, they remain in polynomial time but appear not to be in choiceless polynomial time plus counting. Similar results hold for the multipede examples of Gurevich and Shelah, except that their final version of multipedes is, in a sense, already suitably padded. Finally, we describe another possible candidate, involving determinants, for the task of separating polynomial time from choiceless polynomial time plus counting.

Abstract:

Een vijf jaar oude, vrouwelijke Chinese zaagbekeend werd aangeboden met een chronische en wederkerende conjunctivitis van het linkeroog. Op klinisch onderzoek werden overvloedige traanvloei en een kazig nodulair letsel vastgesteld ter hoogte van de palpebrale conjunctiva. Bij autopsie werd een kazig, necrotisch beleg waargenomen ter hoogte van de linkerconjunctiva en de infraorbitale sinus, en er waren multipele granulomen in diverse interne organen aanwezig. Histologisch onderzoek toonde granulomateuze splenitis, hepatitis, arteritis, fibrinonecrotiserende enteritis, conjunctivitis en tevens amyloïdose van lever en milt aan. Bacteriologisch en moleculair onderzoek van de conjunctiva bij het levende dier toonde respectievelijk de aanwezigheid van een multiresistente Escherichia coli en Chlamydia psittaci aan. Deze bacteriën bleken van ondergeschikt pathogeen belang. Pre mortem werd echter geen cytologisch onderzoek of ziehlneelsen (ZN)-kleuring op de histologische coupe van het conjunctivabiopt uitgevoerd. Bovendien werden pre mortem geen bijkomende onderzoeken, zoals bloedonderzoek en radiografie, uitgevoerd. De definitieve diagnose van een Mycobacterium avium-infectie ter hoogte van de conjunctiva en de inwendige organen werd pas bevestigd na autopsie door middel van een ZNkleuring en polymerasekettingreactie (PCR)- analyse. Lokale en systemische behandelingen met antimicrobiële producten, zoals fluoroquinolonen, tetracyclinen en aminoglycosiden, waren niet succesvol.

Abstract:

In deze casus wordt de succesvolle behandeling beschreven van een traumatische mid-diafysaire femurfractuur met behulp van een type I “tie-in-fixator” bij een kookaburra. Een vijf maanden oude, in gevangenschap gehouden kookaburra (Dacelo novaeguineae) werd aangeboden met trauma ten gevolge van interspecies-agressie. Op basis van klinisch en radiografisch onderzoek werd de aanwezigheid van een gesloten, multipele, dwarse tot spiraalvormige, mid-diafysaire femurfractuur vastgesteld. Na reductie van de fractuur werd stabilisatie bekomen door het toepassen van een type I tie-in-fixator bestaande uit een combinatie van een intramedullaire (IM) pin en een externe skeletale fixator. Postoperatieve radiografische opnamen bevestigden een optimale reductie van de fractuur en een correcte plaatsing van het osteosynthesemateriaal. Postoperatief trad er een vlotte recovery op en werden er onmiddellijk een goede steunname en normale belasting van de aangetaste poot waargenomen. Hoewel de externe fixatie een week later door de vogel verwijderd werd, bleek er nog steeds goede stabilisatie aanwezig te zijn en bleef de functionaliteit van de aangetaste poot behouden. Twee weken postoperatief bevestigden controleradiografieën fractuurheling die gekarakteriseerd werd door lichte callusvorming en een startende overbrugging van de cortices. Op basis van de klinische en radiografische bevindingen werd besloten om de IM-pin op dat ogenblik te verwijderen. Tijdens een opvolgingsperiode van drie maanden vertoonde de kookaburra volledig herstel.

Abstract:

AbstractLike most European countries, Danish education is facing a radical shift towards a focus on learning outcomes, which calls for renewed attention to teachers’ instructional planning. In this article, we explore teacher planning in mathematics and L1 Danish, focussing particularly on the role of instructional materials. Using data from a lesson study project and a theoretical framework that conceptualises planning in a local institutional setting, we analyse planning at both teacher and school level. This allows us to identify practices in teachers’ planning that may hinder an outcome perspective, but that nevertheless seem meaningful in a broader institutional context.Keywords: Teacher planning, learning outcome, mathematics education, Danish as L1 education.Læreres planlægningspraksis i et læringsmålsperspektiv: Et multipelt casestudie af matematik- og dansklærereSammendragDanmark står, som mange europæiske lande, over for radikale uddannelsesforandringer med læringsmål som omdrejningspunkt, som kræver fornyet opmærksomhed på læreres undervisningsplanlægning. I artiklen udforsker vi læreres planlægningspraksis i matematik og dansk ved primært at fokusere på den rolle, som undervisningsmaterialer spiller. Ud fra data fra et lektionsstudieprojekt og en teoretisk ramme, der begrebsliggør planlægning i en lokal institutionel kontekst, analyserer vi planlægningspraksis ift. både et lærer- og et skoleniveau. Dette gør det muligt at identificere praksisser, der forhindrer lærere i at planlægge med fokus på læringsmål, men som ikke desto mindre forekommer meningsfulde, når de forstås i en bredere institutionel kontekstNøgleord: Læreres planlægning, læringsmål, matematikundervisning, danskundervisning (L1)

Abstract:

ZUSAMMENFASSUNGDie kontinuierliche subkutane Insulininfusion mittels Pumpe (CSII) wird bei Erwachsenen mit Typ-1-Diabetes nach vorherigen Versuchen mit multiplen täglichen Insulininjektionen (MDI) angewandt bzw. bei Kindern häufig bereits kurz nach der Diabetesdiagnose eingeleitet. Grundvoraussetzung für den Erfolg der CSII sind die Motivation und Zuverlässigkeit der Patienten (bzw. bei Kindern der Eltern) sowie eine ausreichende Schulung. Insgesamt ergibt sich für die CSII ein breites Anwendungsspektrum. Mit der Pumpentherapie sind im Vergleich zu multipen täglichen Insulininektionen Reduktionen der glykämischen Variabilität, der HbA1c-Werte und schwerer Hypoglykämien möglich sowie Verbesserungen bei Lebensqualität und Therapiezufriedenheit. Spezifische unerwünschte Ereignisse der CSII können von der Pumpe, den Infusionssets und/ oder der Infusionsstelle ausgehen und nachfolgend Komplikationen wie Ketoazidosen oder schwere Hypoglykämien auslösen. Typischerweise werden bei der Pumpentherapie kurz wirksame Insulinanaloga verordnet. Für die Anwender besteht der Nutzen vor allem im nicht notwendigen oder geringeren „Bolus-Ess-Abstand“. Die kurz wirksamen Insulinanaloga unterscheiden sich hinsichtlich Insulinmolekül und Hilfsstoffen in den Formulierungen und daher auch in der Rate an Verschlüssen oder symptomatisschen Hypoglykämien bzw. ihrer Stabilität in der Pumpe. Fortschritte im Bereich der CSII zeichnen sich durch Weiterentwicklungen im Bereich der Closed-Loop-Systeme und durch neue Verfahren bzw. neue Insuline für den schnelleren Eintritt der Insulinwirkung ab.

Abstract:

Equine digital flexor muscles have independent tendons but a nearly identical mechanical relationship to the main joint they act upon. Yet these muscles have remarkable diversity in architecture, ranging from long, unipennate fibers (“short” compartment of DDF) to very short, multipennate fibers (SDF). To investigate the functional relevance of the form of the digital flexor muscles, fiber contractile properties were analyzed in the context of architecture differences and in vivo function during locomotion. Myosin heavy chain (MHC) isoform fiber type was studied, and in vitro motility assays were used to measure actin filament sliding velocity (Vf). Skinned fiber contractile properties [isometric tension (P0/CSA), velocity of unloaded shortening (VUS), and force-Ca2+ relationships] at both 10 and 30°C were characterized. Contractile properties were correlated with MHC isoform and their respective Vf. The DDF contained a higher percentage of MHC-2A fibers with myosin (heavy meromyosin) and Vf that was twofold faster than SDF. At 30°C, P0/CSA was higher for DDF (103.5 ± 8.75 mN/mm2) than SDF fibers (81.8 ± 7.71 mN/mm2). Similarly, VUS (pCa 5, 30°C) was faster for DDF (2.43 ± 0.53 FL/s) than SDF fibers (1.20 ± 0.22 FL/s). Active isometric tension increased with increasing Ca2+ concentration, with maximal Ca2+ activation at pCa 5 at each temperature in fibers from each muscle. In general, the collective properties of DDF and SDF were consistent with fiber MHC isoform composition, muscle architecture, and the respective functional roles of the two muscles in locomotion.

Abstract:

Abstract Climate change-induced salinity intrusion into agricultural soils is known to negatively impact crop production and food security. However, the effects of salinity increase on plant–herbivore–natural enemy systems and repercussions for pest suppression services are largely unknown. Here, we examine the effects of increased salinity on communities of rice (Oryza sativa), brown planthopper (BPH), Nilaparvata lugens, and green mirid bug (GMB), Cyrtorhinus lividipennis, under greenhouse conditions. We found that elevated salinity significantly suppressed the growth of two rice cultivars. Meanwhile, BPH population size also generally decreased due to poor host plant quality induced by elevated salinity. The highest BPH density occurred at 2.0 dS/m salinity and declined thereafter with increasing salinity, irrespective of rice cultivar. The highest population density of GMB also occurred under control conditions and decreased significantly with increasing salinity. Higher salinity directly affected the rice crop by reducing plant quality measured with reference to biomass production and plant height, whereas inducing population developmental asynchrony between BPH and GMB observed at 2 dS/m salinity and potentially uncoupling prey–predator dynamics. Our results suggest that increased salinity has harmful effects on plants, herbivores, natural enemies, as well as plant–pest–predator interactions. The effects measured here suggest that the bottom-up effects of predatory insects on rice pests will likely decline in rice produced in coastal areas where salinity intrusion is common. Our findings indicate that elevated salinity influences tritrophic interactions in rice production landscapes, and further research should address resilient rice insect pest management combining multipests and predators in a changing environment.

Abstract:

The human jaw muscles are essential to mastication and play an important part in craniofacial growth. They contribute to dental and articular forces, deform the mandible, and, like other tissues, are subject to disorders, often manifested as pain. The literature describes how their contraction is controlled by the nervous system, and how their general structure and function contribute to craniofacial biology, but there has been little appraisal of their internal organization. Most of these muscles are not simple; they are multipennate, complexly layered, and divided by aponeuroses. This arrangement provides substantial means for differential contraction. In many ways, jaw muscle fibers are intrinsically dissimilar from those found in other skeletal muscles, because they are arranged in homogeneous clusters and generally reveal type I or type II histochemical profiles. Most are type I and are distributed preferentially in the anterior and deeper parts of the jaw closers. Additionally, most motor unit (MU) territories are smaller than those in the limbs. There is circumstantial evidence for intramuscular partitioning based in part on innervation by primary muscle nerve branches. During normal function, MU recruitment and the rate coding of MU firing in human jaw muscles follow the general principles established for the limbs, but even here they differ in important respects. Jaw muscle MUs do not have stable force recruitment thresholds and seem to rely more on rate coding than on sequential unit recruitment to grade the amplitude of muscle contraction. Unlike those in the limbs, their twitch tensions correlate weakly with MU fatiguability and contraction speed, probably because there are so few slow, fatigue-resistant MUs in the jaw muscles. Moreover, the type I fibers that are present in such large numbers do not contract as slowly as normally expected. To complicate matters, estimation of jaw MU twitch tensions is extremely difficult, because it is affected by the location used to measure the twitch, the background firing rate, muscle coactivation, and regional, intramuscular mechanics. Finally, there have been very few systematic studies of jaw MU reflex behavior. The most recent have concentrated on exteroceptive suppression and suggest that MU inhibition following intra- and perioral stimulation depends on the location of the MU, its background firing rate, the timing of the stimulus, and the task used to drive the unit. Task dependency is a common feature of human jaw MU behavior, reflecting interaction between peripheral sensory information from orofacial and muscle afferents and corticobulbar drive. In summary, several lines of evidence, including intramuscular structure, the disposition and physiological behavior of the intrinsic MUs, strongly suggest that human jaw muscles are uniquely organized internally. Both structural and functional attributes need to be incorporated into a hypothetical model of each muscle in order to explain how it produces local tensions and displacements during normal use and the circumstances under which any disordered biomechanical events might be induced in it.

Abstract:

A geriatric patient with a perirectal abscess, pylephlebitis and multiple pyogenic liver abscesses: a case-report. In this case study, an 86-year-old patient is presented with fever, anorexia and drowsiness, a very high C-reactive protein (CRP) level and elevated liver enzymes. Given the frailty of the patient, a non-invasive diagnostic approach was chosen. Initially, a pancreatic carcinoma with liver metastases was suspected, but the presence of positive blood cultures raised doubts about the initially suggested diagnosis. Ultimately, a perirectal abscess with Streptococcus intermedius bacteremia, pylephlebitis and multiple liver and pancreatic abscesses were diagnosed. After a course of 9 weeks of antibiotics, the patient's condition improved. The vague complaints in this geriatric patient and the lack of invasive diagnostics pose a challenge for the clinician in recognizing this disease.

Abstract:

In het betoog van Harrie Jansen staat het begrip ‘werkelijkheid’ centraal, en dat is terecht. De ‘werkelijkheid van objecten (dingen, processen)’, zoals hij het formuleert, vormt immers het decor, de stoffelijke wereld, waarin menselijk gedrag in algemene zin het studieobject van sociaalwetenschappelijk onderzoek vormt. De auteur stelt dat de waarheid van de stelling dat deze werkelijkheid een objectieve werkelijkheid is, niet kan worden bewezen. Ook daar valt weinig tegen in te brengen. Dit laat echter onverlet dat beide mogelijkheden er is één objectieve werkelijkheid of er zijn multipele, subjectief beleefde werkelijkheden openblijven. Dan komen er stellingen die aannemelijk maken dat het onderzoeksproces zelf een subjectief (of op zijn hoogst een geobjectiveerd) interpretatieproces is, en ook dat is invoelbaar. Maar dan gaat het mis in het betoog. Gegeven deze stellingen trekt de auteur namelijk de conclusie dat kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksbenaderingen, in termen van kennistheorie ten aanzien van de werkelijkheid, van dezelfde soort zijn. Omdat we niet kunnen vaststellen of de objectieve werkelijkheid bestaat, omdat we de werkelijkheid alleen maar kunnen kennen zoals ze zich aan ons voordoet, zouden zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoekers de facto het kwalitatieve, subjectieve interpretatiekader als uitgangspunt moeten nemen.Ik zou daartegenover willen stellen dat de onderzoeker die een objectief wereldbeeld aanhangt, en moet terugvallen op een subjectief interpretatieproces, nog steeds objecten van onderzoek, methoden van dataverzameling en analyse kan en moet kiezen, die wezenlijk verschillen met die uit de kwalitatieve benadering. Het blote feit dat de beide opvattingen ter zake van de werkelijkheid structureel en inhoudelijk van elkaar verschillen, heeft als zodanig al consequenties voor de wijze waarop het wetenschappelijk onderzoek de werkelijkheid dient te benaderen.